Twee boeddhistische monniken waren op weg naar hun klooster toen ze bij een rivier kwamen die ze over moesten steken. Bij de rivier troffen ze een jonge, mooie vrouw aan die ook over wilde steken, maar niet durfde. Resoluut nam een van de monniken de vrouw op zijn schouders en bracht haar zo naar de overkant.
Zijn collega was furieus. Hij zei niks, maar hij kookte van binnen, want wat er gebeurd was, was absoluut verboden. Een monnik mag geen vrouw aanraken en zeker niet op zijn schouders nemen.
Urenlang liepen ze zwijgend naast elkaar voort, maar toen de kloosterpoort in zicht kwam, keerde de boze monnik zich naar zijn medebroeder en zei: ‘Luister, ik zal dit tegen de overste moeten vertellen, want dat was absoluut verkeerd!’ ‘Hoe bedoel je’, zei de ander, ‘wat was verkeerd?’ ‘Ben je dat dan vergeten’, zei de eerste, ‘je hebt een vrouw op je schouders genomen.
De andere monnik begon te lachen en zei: ‘Ja, dat is waar, ik heb haar gedragen. Maar ik heb haar al uren geleden bij de rivier achter gelaten. Bij jou zit ze nog steeds op je rug.’
Uit dit verhaal blijkt dat wij het verleden en alle schuldgevoelens en wrok die hiermee gepaard gaan bij ons blijven dragen en dat wij het in ons hoofd vaak erger maken dan dat het eigenlijk is. Door te accepteren dat het voorval geen deel uitmaakt van ons heden, kunnen we een grote emotionele last van onze schouders laten vallen.